Blog

  • Tempo Doeloe : a tribute to the Dutch East Indies

    6:29 AM PST, 2/25/2007

    Tempo Doeloe : a tribute to the Dutch East Indies

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    Tempo Doeloe : a tribute to the Dutch East Indies.

    A sentimental journey with the Willem Ruys of the Royal Rotterdam Lloyd to the Dutch East Indies : http://www.youtube.com/watch?v=iBqIEJlAecU


    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    Bandung : http://www.youtube.com/watch?v=8AiBqk69msU

    Batavia / Jakarta Tempo Doeloe : http://www.youtube.com/watch?v=-DfmkBM1Q0U
    Typical Jakarta market scenes : http://www.youtube.com/watch?v=nAh2p8ycSLI
    The Tielman Brothers Black eyes live 1960: http://www.youtube.com/watch?v=FALutagdHNw
    People & music in Surabaya (Indonesia), Tunjungang aside of Mcdonalds, along the BasekiRahaat, to South, near the Tunjungang, Surabaya, Jawa-island, Indonesia1(Friday)/December/2006 17:11 http://www.youtube.com/watch?v=OmZhCa8Vf64

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

  • Martien Coppens & Martin Parr

    7:11 AM PST, 2/23/2007

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    Martien Coppens Universiteit van Tilburg - iPort : Lijst van titels

    Martien Coppens was born in 1908, son of a clog maker from Lieshout, a village a stone's throw from the town of Eindhoven. Very soon he developed a remarkable interest for photography (on one of his school reports it is mentioned that the photography could actually use a bit less attention) and follows, exceptionally, an education abroad, in Munich. After some wandering, he establishes himself as independent photographer in Eindhoven. He works on request, but has a preference for free work and for what he callls artistic photography. His photos are authentic and realistic, although the quality of his work was not appreciated by all people at that time. Martien Coppens focused his camera quite often at Brabant farmers and workers, at church buildings, and at landscapes, such as De Peel, but he was also interested in the dynamics of a city such as Eindhoven and her industrial activity. He was an enterprising man who published about seventy photo books, of which some were well accepted by the public.

    Martin Parr and Gerry Badger : The Photobook: A History volume 1/ Memory and Reconstruction : The Postwar European Photobook

    Martien Coppens was responsible for a number of topographical photobooks during the 1930s and 1940s, documenting the architecture, landscape and art of his native Brabant. These were in a similar vein to the Publishing house Contact's De Schoonheid van ons Land (Our beatiful Country), showing a comparable focus on the cultural heritage of Holland. As the title of Contact's series implies, the kind of photography employed was traditional, large-format, topographically precise, with an emphasis on the picturesque, on heritage and continuity rather than change.
    It was this kind of rhetoric that was employed by Coppens for his 1947 book Impressies 1945 (Impressions 1945), but his subject was radically different. He still concentrated on the Dutch landscape and architectural heritage, and photographed it in his usual romantic style, but now his theme was the Dutch heritage interrupted by the discontinuities and disruption of war. He chose the lighting carefully, often a combination of sun and cloud that would allow him to set a ruin picked out by sunlight against a glowering, cloudy sky. Add luscious gravure printing, and Coppens's ruins look less like real buildings than stage sets. In all of his work, and in this book in particular, Coppens opposed the prevailing trend in Dutch photography of the time, which was progressing towards a gritty, Existensial realism, and he was criticized for it by other photographers.
    Coppens, who habitually dealt in nostalgia, photographed this devastated landscape in the only way he knew, even exaggerating the romantic rhetoric of the ruin. But like Jean Cocteau and Pierre Jahan in La Mort et la statues, Coppens demonstrated that there were many different ways in which artists and photographers could come to terms with what had happened to Europe. 

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    Martien Coppens : Monsters van de Peel http://www.youtube.com/watch?v=GRERU5nuUzE

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    Martien Coppens : Rond de Peel http://www.youtube.com/watch?v=BwTrmnpVtk4

    Coppens, Martien (1908-1986)

    Fotograaf

    Auteur: Harry Verwiel
    Ingevoerd: 27-10-2005 5:34:00 PM

    Martien Coppens werd op 18 maart 1908 geboren in Lieshout als oudste zoon van Gerard M. Coppens (1871-1957), klompenmaker en organist, en Petronella van Eerdt. Grad, zoals zijn vader werd genoemd, was een musisch man, koor- en harmoniedi­rigent en bovendien bekwaam in het prepareren van vogels. In 1935 trouwde Martien Coppens met Nanda Cuppens (geboren in 1908), molenaarsdochter uit Reppel (B.). Het echtpaar kreeg tien kinderen, van wie er thans nog negen in leven zijn. Martien Coppens is overleden in 1986.

    Martien ging in september 1920 naar de Latijnse school in het nabije Gemert en twee jaar later naar de HBS in Helmond. Daar ontmoette hij een oudere student die een camera bezat en dat deed bij de jongeman een fervente interesse voor de fotografie ontstaan. Ook kreeg hij in Helmond contact met kunstenaars, onder andere met de twintig jaar oudere Frans Jacobs, een van de dessinontwerpers van de katoenfabriek Vlisco.

    Na zijn eindexamen in de zomer van 1925 werkte Martien tot het voorjaar van 1929 in de ouderlijke klompenmakerij met de bedoeling zijn vader op te volgen. Intussen was hij volop bezig met zijn grote liefde: de fotografie. Hij zond met succes zijn prille werk naar het gezaghebbende vakblad Focus en kreeg contact met de hoofdredacteur, Adriaan Boer. Diens opvattingen over het picturalisme beïnvloedden Martien zeer en zouden bepalend blijken voor zijn latere carrière.

    In mei 1929 kreeg hij van thuis toestemming om van de foto­grafie zijn beroep te maken. Een half jaar werkte hij daarom bij de fotobedrijven Kat en Hegeman in Helmond en daarna een jaar als zelfstandig fotograaf in Lieshout. Op aanbeveling van Adriaan Boer ging hij vanaf de zomer van 1930 gedurende een jaar een vakop­leiding volgen aan de Bayerische Staatslehranstalt für Lichtbildwesen in München. In dat kosmopolitische centrum maakte hij kennis met de stroming van de Nieuwe Zakelijkheid, gepro­pageerd door Moholy-Nagy en anderen. Maar deze richting sprak hem weinig aan, hoewel sporen van het daarmee verband houdende constructivisme veel later, in de jaren '60, zijn terug te vinden. Veel sterker raakten hem het expressionisme en de surrealistisch verbeelding van de late middeleeuwer Jeroen Bosch en de romantische wereld van de schrijver Victor Hugo.

    Terug in het vaderland werkte hij korte tijd bij de foto­graaf Helder in Middelburg; een job die hem niet aansprak omdat die hoofdzakelijk burgerlijke portretopdrachten behels­de. Met steun van zijn vader kon hij begin 1932 een eigen fotoatelier starten aan de Emmasingel in Eindhoven. Daar, en ook in Hel­mond, had hij in de voorafgaande herfst al zijn eerste tentoonstellingen gehad.

    In 1935 trouwde Martien met Nanna Cuppens. Zij zouden tien kinderen krijgen. Het waren geen gemak­kelijke jaren; de crisis heerste alom. Maar in de Lichtstad ondervond Martien belangstelling en steun van Philipsmensen, onder anderen van Eric de Vries, de televisieopbouwer. Kunstgeschiede­nis en heemkunde boeiden hem zeer en vormden de artistieke fotograaf. Coppens gaf in 1937 in eigen beheer het fotoboek Rond de Peel uit, vooral belangrijk vanwege de sterk expres­sieve, verweerde koppen. Vriendschap met een volkskundige als Hein Mandos speelde in deze ontwikkeling zeker ook een rol.

    Coppens raakte in de ban van oude Brabantse kunstschatten, met name de kerken van Oirschot en de Bossche Sint-Jan. Eens per week fietste hij, bepakt met camera en statief, naar Oirschot om er de gebeeldhouwde koorbanken te fotograferen. Dat was einde­loos geduldwerk want hij schuwde kunstlicht en wachtte op de gewenste lichtval. In 1941 durfde de Eindhovense uitgever De Pelgrim het aan het boek De koorbanken van Oirschot te produce­ren. De maker ontving hiervoor een honorarium van zegge en schrijve ƒ 250,-. De uitgave werd een succes: met herdrukken werden in totaal 12.000 exemplaren verkocht! In hetzelfde jaar verscheen de eerste uitgave van Gedachten in Steen dat eveneens gretig aftrek vond, zelfs tot op de dag van heden.

    In december 1942 werd bij een bombardement op de Eindhoven­se binnenstad ook het pand van Coppens getroffen, waarbij een groot deel van zijn negatievencollectie verloren ging. Twee jaar later raasde de bevrijdingsveldtocht over Noord-Brabant. Voor Oirschot betekende dat de verwoesting van de trotse kerk en de teloorgang van de koorbanken. Coppens' boek was daardoor een nog waardevoller document geworden, een dierbare herinnering. Martien was toen actief als freelancer en maakte meer boeken over koorbanken (Barok in 1944, Gotiek I in 1948 en Gotiek II in 1949). Daarnaast produ­ceerde hij een tweetal meer theoretische verhandelingen en leerboeken over fotografie, zoals De mens in de fotogra­fie (1946), Fotokunst (1947) en Mens en Camera (1950).

    In het begin van de jaren '50 onderging Coppens' visie een grote verandering door contacten met het Eindhovense 'Cultuur Contact'. Daar ontmoette hij mensen als Frans Babylon, Jan Kuhr, Louis Vrijdag, abstract werkende kunstenaars als Jan van Eyk en Herman Rademaker en de enthousiaste Van Abbe-direc­teur Edy de Wilde. Die bracht in zijn museum werken van de École de Paris, een bruisende wereld waarin Martien Cop­pens zich thuisvoelde en waardoor hij werd beïnvloed. Ook het realisme van de reportagefotografie, zoals dat gebracht werd in bladen als Life en Picture Post, met een wisselwerking tussen abstractie en surrealisme liet sporen achter.

    Het Van Abbemuseum lanceerde in de vroege jaren '50 inter­nati­o­nale fotografietentoonstellingen en Coppens raakte betrok­ken in kringen van collega's uit de hele wereld. Dat waren bijvoor­beeld de fotografen van de beroemde Magnum-groep in Parijs en New York, onder wie Capa, Cartier-Bresson en Bisschof. Maar ook met die andere knappe Brabantse vakman, de in Tilburg werkzame Henri Berssenbrugge, was er contact. Bij diens tachtig­ste ver­jaardag werd in het Eindhovense stadhuis een over­zichtsten­toonstelling georganiseerd.

    Martien Coppens' werk werd tentoon­gesteld in binnen- en buitenland: Eindhoven, Den Haag, Gronin­gen, Amster­dam, Venetië, Milaan, Parijs en Duitse steden. Hij werd redacteur van bladen als Fotografie (1950 tot 1955) en Vakfo­tografie (1963 tot 1968). Er volgden boeken over de zich snel ontwikkelende stad Eindhoven (1954, 1962 en 1969), over de Peel (1958), Antwerpen (1968) en de Bossche veemarkt (1956).

    In de jaren '60 groeide bij Martien Coppens een sterke fasci­natie voor primitieve Afrikaanse beeldhouwkunst. Hij bouwde een eigen verzameling op van deze sculpturen, geladen met een animistische kracht. Deze interesse resulteerde in het boek Negerplastiek (1976). Het expressionisme van die verre cultuur wordt daarin op hevige wijze in fotovorm vastge­legd.

    Eind jaren '70 en begin jaren '80 werden veel oudere foto's, die vooral verband hielden met het eigen Brabantse land en zijn cultuur, opnieuw in boekvorm gebundeld. Totaal zijn van zijn hand in de loop der jaren circa zeventig fotoboeken verschenen. De vele indrukwekkende banden die aan Brabant zijn gewijd, vormen een waardevol brok visueel geheugen, een zichtbare histo­rie van een helaas goeddeels verdwenen Brabant. Geen fotograaf heeft hier zoals Coppens een beeld vastgelegd van markante motieven, aspecten van identiteit en zeker niet minder van schoonheid. Hij mag gezien worden als een chroniqueur van een gewest dat een periode van totale omwenteling beleefde. Wat hij vastlegde was overigens in zijn jaren al zeldzaam; hij koos zijn motieven selectief.

    In juni 1986 is Martien Coppens overleden. Hij werd, begeleid door een grote schare vrienden en bewonde­raars, begraven in zijn geboortedorp Lieshout in het graf van zijn ouders. Zijn geest leeft voort in een indrukwekkend oeuvre: pakkende, vaak ontroerende prenten in zwart, wit en grijzen, soms op zich zelf staand, soms delen van reeksen die meer zijn dan de optelsom van die delen. Het levenswerk van deze be­gaafde man is een afspiegeling van een Brabant dat nu al weer ver achter ons ligt.

    Bronnen

    J. Coppens, 'Martien Coppens (1908-1986). De diversiteit van een levenswerk', Photohistorisch Tijdschrift (1990), nr. 1, 21-24

    M. Coppens,Waarom fotograferen, Eindhoven 1982

    H.J. Verwiel, 'Martien Coppens belicht. Een halve eeuw fotokunst in Brabant', Brabantia 28 (1979), nr. 2, 47-57

    Gesprekken met Martien Coppens' zoons Jan en Joep

    Dit artikel verscheen eerder in: P. Timmermans e.a. (red.), Brabantse biografieën. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders. Deel 5 (Stichting Brabantse Regionale Geschiedbeoefening, 's-Hertogenbosch 1999). 

    Menselijke modernist in kille wereld

    De overzichtstentoonstelling van fotograaf Martien Coppens in het Textielmuseum is een jubileumgeschenk van de UvT aan haar regio. Het biedt een historisch panorama van de fotokunst in de 20ste eeuw en levert een verrassend gave beelddiepte aan die nu volwaardige kunsttak.

    Bert Heffels

    Het werk van Coppens (1908-1986), een eigenzinnig pionierend 'kunstfotograaf', geboren als oudste zoon van een klompenmaker in het nederige Lieshout, had een internationale uitstraling. De fotograaf zelf was gezegend met een flinke werklust. De 150 foto's die in het Textielmuseum hangen zijn afkomstig uit de circa 1700 foto's tellende Collectie Coppens, een onderdeel van de Brabant Collectie op de UvT.

    © Boogschutter (1935)Toen Coppens rond 1925 begon te fotograferen was de fotografie negentig jaar oud. En ze had toen al zowel een 'documentaire', dus utilitaire geschiedenis, als ook een 'picturale', een artistieke geschiedenis, waarin toen echter dankzij het toenemende gemak waarmee jan en alleman aan een toestel kon komen, de kitsch hoogtij vierde. De jonge Coppens debuteerde met vooral mooie, klassieke stillevens in het Nederlands fotoblad Focus en Focushoofdredacteur Adriaan Boer kon vader Grard Coppens ervan overtuigen dat in Martien 'iets bijzonders stak' en dat hij als fotograaf wel eens goed geld zou kunnen gaan verdienen. Mits hij aan de Münchense foto-academie - Nederland had nog geen opleiding - een goeie vakopleiding en dus naam en standing opdeed. Grard bezweek en in 1930 mocht zijn oudste naar München, waar zich in die tijd onder de picturalisten een scheiding der geesten voltrok: een avant-garde onder de naam van 'Nieuwe Zakelijkheid' pleitte voor de autonomie van de kunstvorm fotografie met strakke in plaats van artistiek wazige rasters en moderne, zakelijke onderwerpen. Coppens die een zwak had voor toonrijke portretfotografie, was vóór kracht en zwarting in zijn fotowerk, maar tegen de 'zakelijke' onderwerpkeuze met haar exacte weergave van 'dode' objecten en gelijkmatige belichting, een rage die hij later smalend de 'boordenknoopjes- en waspinnentijd' noemde. Ook was hij tegen de sociaal-maatschappelijke oriëntatie, resulterend in een socialistische belijdenisfotografie van veel portrettisten uit die sombere vooroorlogse crisisjaren. Zijn portretten van arme, eenvoudige mensen wilden geen aanklacht zijn tegen de plutocraten, maar een weergave van wat hij 'zag' in zijn modellen die hij bij voorkeur neerzette in hun normale doen in of rond eigen huis; een houding, een gebaar, een oogopslag, iets individueels en natuurlijks dat hem trof in iemand was voldoende als aanzet. Die bracht hem tot wat hij 'geestelijk zien' noemde, dat met zijn fameus ritmegevoel voor lichtdonkerverdeling werd ongezet in een 'karakteristiek' van het model. 'Toonvlakken zijn het, waaruit de foto is opgebouwd; zij bepalen de zeggingskracht en deze zijn geheel in uw macht...', schreef hij in zijn bekende leerboek 'De mensch in de fotografie' uit 1946. De vergrotingstechniek van het doordrukken en tegenhouden (dat deed hij met behulp van een masker of een watje aan een breinaald, een methode die hij later relativeerde maar in essentie trouw bleef) noemde hij 'het sterkst en meest eigen middel der fotografie' en de 'meest persoonlijke uitingsmogelijkheid'. Manipulatie dus, jawel, maar met respect, haast eerbiedig, met de bedoeling de ziel van het model 'naar boven te halen en anderen te tonen wat haar (de vrouw op de foto, BH) roerde'.

    In zijn eerste van de ongeveer zeventig (!) fotoboeken die hij publiceerde, het schitterende Rond de Peel van 1937, komt die gevoeligheid voor het clair-obscuur, voor structuur en vorm, maar ook voor de aard van de mensen in hun heistulp en hun natuurlijke band met het schrale Peellandschap, ongemeen sterk, weerbarstig bijna, tot uiting. Ook komt daarin al zijn voorkeur voor de gesloten fotoreeks boven het enkele exemplaar, zijn 'Levensbeelden', naar boven, reeksen die in latere boeken nog veel geprononceerder opduiken. Hij was, zoals zovelen in die tijd, gevoelig voor de poëzie van ©  Notabelen uit Vessem 1949Rilke, die op zijn beurt weer een grote bewondering had voor de schitterende modelleur in klei en brons, de beeldhouwer Rodin, van wie Coppens als modelleur ook trekken heeft. Van Rilke leerde hij dat 'er een massa mensen zijn, maar nog veel meer gezichten, want iedereen heeft meerdere'. Door die meervoudigheid van de werkelijkheid te vangen in reeksen ging hij in tegen de algemene tendens in zijn tijd om op exposities van kunstfoto's de voorkeur te geven aan de zeggingskracht van een enkele foto. Maar dat deerde hem niet; het was iets van hem, zijn stijl en kijk op de wereld. De semantica Ellen Tops in de catalogus bij deze expositie: 'Met instrumenten als kadrering, lichtcontrasten, en door diversiteit rangerend van totaaloverzicht tot close-up (de grote vorm en detail) aan te houden, versterkt de sequentie de eigen toevoeging van de fotograaf'. Coppens deed dat bijvoorbeeld met bijbelverhalen op koorbanken. Met andere woorden Coppens was volgens de kenschetsing van een criticus, een 'scenarist'; hij vertelde al fotograferend. Die criticus geeft als voorbeeld een reeks uit het boek Gothiek II: 'door de uitgewogen dosering in belichting, de afwisseling in camerastandpunt, en de suggestieve samenhang tussen de beeldelementen doet Coppens' weergave van de onthoofding van Holofernes door Judith, niet onder voor een moderne thriller'.

    Coppens componeerde zijn verhalen zoals een moderne striptekenaar dat ook doet, in de lijn van hedendaagse video- en fotokunstenares Fiona Tan die momenteel in De Pont is te zien. Pieter Siebers, UvT-voorlichter en regisseur van Coppens' overzichtsexpositie, schreef vorige week in Univers over Tans videoproject Countenance. Een reeks van voor deze tijd ongewoon stille portretten van gewone Berlijners, in een nadrukkelijk gelijke toonsoort, naast elkaar geprojecteerd op vier schermen, zodat ze via het oog van de toeschouwer op elkaar inwerken: 'Het is in haar werk eerder te doen om zaken als verstilling en concentratie dan om drukte en snel wisselende beelden die niet of nauwelijks beklijven.' En daar was het Coppens ook om te doen. 'Wellicht', schreef zijn zoon Jan Coppens rond 1990, 'protesteerde Coppens met zijn portretten, zonder het onder woorden te brengen, tegen de technocratie en de mechanistische traditie en het bereiken van een op dat moment weinig voorkomende diepgang'. Met Tans Countenance is de cirkel dus rond.

     

  • Cor Jaring & Amsterdam in the Sixties

    11:05 AM PST, 2/8/2007

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    Jaring, Cor.

    Dit hap-hap-happens in Amsterdam

    Amsterdam, De Arbeiderspers, 1966. 8vo. Unpaged. Text by Henk J.Meijer, illustrated throughout with reproductions of Jaring's photographs of the sixties happenings in Amsterdam. Original wrappers. First edition.


    AMSTERDAM IN THE SIXTIES

    Happenings
    It is 1964. Amsterdam. The world out there is divided in two kinds of people; the Pleiners (a nickname like squarers) – in the name of Leidseplein, at which ‘the port of call’ for writers, artists and poets Eylders pub – and the Dijkers (the ‘Dike’ men).
    It is a world Cor feels at home. He meets people who are different. Trendsetter and pacesetter definitely is Robert Jasper Grootveld. He is the self-pronounced Smoke Magician, known from his own proverb ‘a content smoker is no troublemaker’. He established his Smoke Temple in 1963.

    Cor’s newly found friends from the square and others find a kind of shelter in the shape of a small house Cor’s father makes available. Among the merry, spiritual bunch are – well known in the Netherlands – Frans de Boer Lichtveld, Johnny van Doorn (Johnny the Selfkicker) Joop Bielemans, Marijke Koger, Simon Posthuma, Betty van Garrel, and Theo Niemeyer.

    Cor takes his first picture of Robert Jasper Grootveld, the moment he performs as ‘anti-smoke magician’ at the statue Lieverdje (the nickname the provocative Provo people gave to the statue they respected as their icon). Cor missed the 1st Provo Happening ‘Open the Grave, but he is present at ‘Stoned in the Streets’. It is open air theatre acting we talk about. Playful, humourous, and full of phantasy. In the following years the so-called happenings changed: the emerging of Provo group and its manifestations slightly acquire a political atmosphere.

    Provo
    All encompassing: enveloping the whole world, including people from all walks of life. Even the rabble is to play their role as disapproving critics feeling fooled. ‘Sour faces’, who can be ‘turned’ to thinking differently through Happenings and friendly stimulants, in order to make the world a better and nicer place. One big playgarden, so to speak. There is nothing unhuman to Provo, so trendsetters and leaders emerge, such as Roel van Duyn, Rob Stolk, Peter Bronkhorst, Luud Schimmelpenninck and Hans Tuynman. Provo becomes a movement, grows and virtually bursts from the seams. The establishment beckons, and Provo represents itself in the municipal council. In order to control ‘the end’ itself, Provo was laid as foundling in the Vondelpark in the rouring infamous 60. That happened when freedom of speech was about to be organised by the establishment, wanting to set up a ‘speakers corner’. 

    Expertise
    Expertise and know-how gained in life and absorbed at various places will never be lost. Well-known men in Amsterdam Kees Hoekert, Theo Klei and Max Reneman saw to a follow-up of Provo issues stated in the so-called Witte Plannen (White Plans) in 1968. They established the fact that ‘there are few butterflies left’, and drew up the Insect Sect. Robert Jasper Grootveld helps out again. The Butterfly Opera came about, and plans are developed to deal with the problem of dog’s droppings, and the pollution of the Amsterdam canals. Kees Hoekert built floating flotillas. The Deskundologisch Laboratorium (laboratory of expertise) was established, which took quite a number of initiatives, using the mission statement ‘everything which needs common sense and does not boggle the mind’. In short: Provo created a heritage, which formed the base for the environmental movement of later years.

    Flower Power
    Nobody has ever doubted is: Amsterdam is the Magic Centre (of the universe). Trendsetter Robert Jasper Grootveld promoted the image of ‘the content smoker is no troublemaker’. In the sixties the advise was taken to heart by countless so-called hippies, who ‘nestle themselves as a ‘flock of happiness seekers’ in the Magic Centre, and under the Vondelpark trees in particular. The feeling of freedom fills the air like a sweet perfume for society. The civil society picks up the idea and invents the slogan ‘tell it with flowers’ (in the typical Dutch sense of let your heart talk by giving a bunch of flowers). 

    Protest
    Protest without violence, but centainly against violence. The anti-Vietnam campaigns are outlet of the dissatisfied men, who call Johnson a Murderer. Again it is Robert Jasper Grootveld who shows his ability to solve problems and fight poverty. He does that symbolically at the Lievertje statue by "exchanging our prosperity for sand from developing countries and provoke a multi-national moving house, as a cultural exchange avant-la-lettre". Protest without violence, but centainly against violence. The anti-Vietnam campaigns are outlet of the dissatisfied men, who call Johnson a Murderer. Again it is Robert Jasper Grootveld who shows his ability to solve problems and fight poverty. He does that symbolically at the Lievertje statue by "exchanging our prosperity for sand from developing countries and provoke a multi-national moving house, as a cultural exchange avant-la-lettre".
    In Amsterdam the proverbial house is on fire when building constructor Jan Weggelaar dies, not through violence as rumour has it, but because of a heart-attack. This comes out in the open later, but the damage is already done. Only briefly tracks of rage and destruction are seen in the city. The atmosphere is grim. 

    Squatters
    It becomes more and more grim everywhere. The so-called White Housing-plan started with the ‘occupation’ of an empty cinema, which offered shelter for the plenty. Later the plan involves neglected premises of shady landlords. The Magic Centre attracts countless visitors from abroad, and the Vondelpark does not provide a starry night every night. Large building being structurally empty for speculative reasons are discovered. Squatters turn these places upside-down. It provokes other things to happen: some become aware how to get a sound thrashing. It is the way downhill from ideological squatting to ideal or common ‘living for free’. Later a bizar form emerge: that of the organised anti-squatter occupation of houses. It is 1964. Amsterdam. The world out there is divided in two kinds of people; the Pleiners (a nickname like squarers) – in the name of Leidseplein, at which ‘the port of call’ for writers, artists and poets Eylders pub – and the Dijkers (the ‘Dike’ men).

  • Ed van der Elsken & Amsterdam in the Sixties

    4:46 AM PST, 2/5/2007

    Free Image Hosting at www.auctiva.com

    As far as the Fifties, Sixties and Seventies are concerned, Ed van der Elsken was one of the great documentary photographers. An exuberant chronicler of his times, van der Elsken's unrestrained passion for life translated into a rapacious, experimental photography. Enormously respected in his native Holland, van der Elsken is little known in Britain (certainly in comparison to American contemporaries such as William Klein or Robert Frank, with whom he is often compared), and this survey exhibition of his work in photography and film, gives the opportunity to appraise his pivotal position between pre-war street photographers such as Weegee and Brassai, and the emotive, ultra-subjectivist photography of Nan Goldin and Larry Clark, that came after him.

     

    Ed van der Elsken moved to Paris in 1950, joining many young Dutch artists and intellectuals seeking respite from the gloomy aftermath of the war in Amsterdam. Love on the Left Bank (1956), created during this period, remains his most celebrated work and the one which secured his reputation in the early 1950s. A noir novel-in-images, it follows a circle of drifting post-war youth, young people whose lives, and ideals, have been devastated by the war. Leading a nocturnal, aimless existence punctuated by drink, drugs and sex, van der Elsken's free spirits personify the restless hedonism, and the nihilistic spirit that was to animate the French New Wave. Most memorable amongst his subjects is the gorgeous, vampiric, opium-addicted Vali Myers, a girl who didn't see daylight for three years. During this time van der Elsken was friends with Karel Appel and Cobra emigrés, as well as leading figures in the emergent Lettrist movement and the Situationist International, and found himself in a cultural milieu where the mood was at once desperately melancholic and defiantly anarchistic.

    Returning to Amsterdam in 1954, van der Elsken started to experiment with colour photography, and to pioneer a cinema-vérité style of film-making (even inventing his own portable movie camera), in order to produce the most immediate, most unmediated imagery possible. The exhibition includes excerpts from several seminal films: The Infatuated Camera (1971) and A Photographer Films Amsterdam, (1982), among others. He began to travel extensively - around the world in 1959, and then regularly visited Japan, Hong Kong and Africa. He was one of the first photographers to realise that the photography book was a very specific medium with its own unique possibilities, and Sweet Life, (1966) the book which emerged from his first global tour, is still an extraordinarily innovative publication.

    As the decades pass, the mood in van der Elsken's photography shifts from post-war despondency to the permissive optimism of the flowerpower era, back to a sense of tainted idealism post-Woodstock. Van der Elsken was always in one sense an outsider drawn to outsiders. Fiercely anti-capitalist, equally anti-communist, he was never an ideologue. His signature images of rebellious youth - whether Dutch rockers or Japanese 'yakuza'(gangsters) - are driven by a sense of personal identification and celebration, rather than social protest. Unusually for a documentary photographer there is rarely any pretense of neutrality or detached observation: he is always, himself, emotionally and dramatically present in his photographs. Sometimes gentle and romantic, sometimes shrill, vulgar, even obscene, van der Elsken is invariably uncompromising and direct in his approach. And never more so than Bye, (1990) his final, valedictory film which chronicles his slow decay from prostate cancer. He died on 28 December, 1990.

    Kate Bush

    Ed van der Elsken : http://www.youtube.com/watch?v=KeySHtFEMSI